De Jonge Entery in Beverwijk

Soms komen zaken opeens op een fijne manier bij elkaar. In dit geval biedt de combinatie van een recente publicatie, en ontwikkelingen bij beheerders van historische data opeens handvatten om een stukje dat ik al langer wilde schrijven, daadwerkelijk te schrijven.1De bewuste publicatie is: Lenneke Berkhout, ”De beste en kundigste enteniers van geheel Europa”, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2020 (29), p7-32. Onderwerp van dit postje is de kwekerij de Jonge Entery in Beverwijk, die rond het jaar 1800 eigendom was van de kweker Steven Rentink. Rentink is op dit moment tamelijk onbekend, maar is door mij al wel genoemd in verband met de tuin van Westerhout (op de grens van Haarlem en Heemstede).2Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael‘, in Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24. Hij komt tussen 1797 en 1805 enkele malen voor in het kasboek van Jan Jacob Brants, eigenaar van Westerhout.

Ontwikkelingen bij HisGis, die hebben besloten om kadastrale minuutplannen van een groot deel van Noord-Holland aan elkaar te knopen, maken het mogelijk deze deelkaarten in hun bredere context te tonen.3Dank aan Jan Holwerda, die ons hier via het Cascade weblog op wees. Donkere banden op de afbeelding links geven aan waar de oorspronkelijke begrenzingen van de verschillende kaarten waren (klik op afbeelding voor een vergrote weergave). Omdat het grondbezit van de eigenaar van de Jonge Entery destijds in twee verschillende gemeenten lag, is dit een hele fijne en behulpzame innovatie. Hoewel de eigendomsregistratie (Onderliggende Aanwijzende Tafels, ‘OAT’) van de eerste kadastrale kaarten uit 1832 dateert, zijn de bewuste minuutplannen al in 1817 gemeten en getekend.4Het gaat om deze minuutplannen: Gemeente Beverwijk, sectie A genaamd Beverwijk; Gemeente Wijk aan Zee en Wijk aan Duin, sectie B genaamd Wijk aan Duin, Eerste Blad.

de wede Johannes Korner (of Körner)

In de OAT van de gemeente Wijk aan Zee en Wijk aan Duin lijkt de eigenaar als beroep simpelweg Eigenaresse te hebben, maar het is goed mogelijk dat ik dat verkeerd lees. De weduwe van Jan Korner woonde volgens de OAT in de naburige gemeente, Beverwijk.5Waar ‘Korner & Const’ lijkt te staan zou je ‘& Comp’ verwachten, maar dat staat er dus niet. In de gemeente Beverwijk zelf stond haar eigendom te boek onder de naam wede Johannes Korner, boomkwekers.6Zoon Willem Körner zou de kwekerij na haar dood voortzetten. Haar volledige bezit (dat in Wijk aan Duin in paars, in Beverwijk in oranje) is hieronder op kaart weergegeven. De straat waaraan het huis en bijgebouwen staan heette (en heet) de Velserweg, de weg die het bezit doorsnijdt heette Holland op ‘t Smalst. De huidige Vondellaan (destijds Sparsielaan) vormde de noordoostelijke begrenzing van het terrein.

Op 3 oktober 1835 overleed Alida Welpshoff, weduwe van J. Körner, op 86-jarige leeftijd.7Overlijdensbericht in de Opregte Haarlemsche Courant, 8 oktober 1835. De weduwe en haar man zijn van belang omdat zij de Jonge Entery in 1805, na het overlijden van Steven Rentink, hadden gekocht. In de Oprechte Haerlemsche courant van 17 september 1805 adverteerde ene Jan Körner als volgt:

Jan Körner, de BOOMKWEKERY, genaamd DE JONGE ENTERY, van wijlen STEVEN RENTINK, by den Beverwijk, gekogt hebbende, met voorneemen gemelde Kwekery van Wilde Americaansche Vruchtboomen met alle mogelyke vlyt en oplettenheyd te continueren; beveelt zich hier mede in de gunst van allen, die gemelde Huis met hunne beveelen vereerd hebben, kunnende van een naauwkeurige en civiele bediening verzeekert zyn.

Steven Rentink

Bij zijn overlijden op 21 juli 1805 werd dan ook al aangegeven dat de ‘affaire’ van Steven Rentink in goede order [zal] worden gecontinueerd.8Overlijdensbericht in de Oprechte Haarlemse courant van 23 juli 1805, p3. De ‘boomkweker alhier’ (Beverwijk) overleed aan ‘Longteering’. Rentink was op dat moment 58 jaar en 5 maanden oud, hetgeen aannemelijk maakt dat het om dezelfde Steven Rentink gaat die op 10 maart 1747 in Gendringen werd gedoopt. Hij werd in 1788 benoemd in de Vroedschap van de stad Beverwijk, vanaf 1795 als lid van de municipaliteit, en in april 1796 benoemd in het ‘effectief stedelijk bestuur’ van Beverwijk. In 1795 raakte hij in zijn hoedanigheid als stadsbestuurder gewond nadat een conflict met Franse troepen was uitgelopen op een handgemeen.9J. van Venetien, A. Schweitzer en J van der Linden, Dagverhaal der doormarcheerende troepen, Ledenbulletin 23 van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, 1999. Zijn aanwezigheid in Beverwijk kan worden getraceerd tot 20 juli 1786, toen hij in een advertentie in de Oprechte Haerlemsche courant werd aangeduid als aanspreekpunt voor een positie als tuinman op een (niet genoemde) buitenplaats tussen Alkmaar en Haarlem. Op dat moment was hij al ‘Boomqueeker in de Beverwijk’.

De Jonge Enterij

Mede omdat in 1805 de Gasthuisweide uit de boedel van Steven Rentink werd gekocht door de Nederlands-Hervormde Gemeente Beverwijk, is onduidelijk hoe de grootte van Rentinks Jonge Entery zich verhield tot het bezit van de weduwe Korner, enkele decennia later. De kern van de kwekerij lijkt uit het Beverwijkse deel te hebben bestaan. Uit een krantenbericht uit 1714 blijkt dat een kwekerij met die naam reeds bestond, ‘staende en leggende even buyten de Stede Beverwijck in desselve Jurisdictie en in den Banne van Wijck aen Duyn’.10Oprechte Haerlemsche courant, 7 april 1714: ‘Op Vrydag, den 13 April, ‘s namiddags ten 4 uuren, fal men binnen de Stede Beverwijck in de Herberg d’Oude Prins verkopen een fchoon fterck en weldoortimmert Huys met een ftuck Geeft-Lant, genaemt de jonge Entery, en tot een Entery geapproprieert, ftaende en leggende even buyten de Stede Beverwijck in defelve Jurisdictie en in den Banne van Wijck aen Duyn , t’famen groot 1881 Roeden, tegenwoordig in huur gebruyckt by Baftiaen van Rofsum, Entenier : Die nader Onderrichting begeert, adreffere fig aen Melchior van Kleynenberg, Notaris en Procureur binnen de Stad Haerlem.’ Een plattegrond van Beverwijk uit 1729 laat duidelijk zien dat de grens tussen beiden destijds niet op de weg Holland op ‘t Smalst lag, maar op circa tweederde van het perceel langs de Sparsieweg in Beverwijk.

Die kaart laat ook zien hoe dicht bij de buitenplaats Akerendam de kwekerij lag. Niet aangegeven op die plattegrond is de grotendeels in Velsen gelegen buitenplaats Scheybeek, ten zuidwesten van de Jonge Entery.11Een deel van het grondgebied van Scheybeek lag weliswaar in Beverwijk, maar het zou tot een grensverlegging in 1818 duren eer de volledige buitenplaats op Beverwijks grondgebed kwam te liggen. Zie Christian Bertram, Noord-Hollands Arcadia. Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland (Alphen aan den Rijn 2005), p282. De kwekerij van Rentink lag derhalve tussen twee buitenplaatsen in; met Scheybeek deelde de kwekerij in ieder geval begin 19de eeuw een eigendomsgrens.12Christiaan Stumphius, eigenaar van Akerendam, was een van executeurs van Rentinks nalatenschap.

In haar eerder aangehaalde artikel stelt Lenneke Berkhout dat de bekende kwekersfamilie Moerbeek een kwekerij had in Beverwijk, die zij ‘de Oude Enterij’ begonnen te noemen na het starten van een nieuwe kwekerij in de Diemermeer.13Lenneke Berkhout, ”De beste en kundigste enteniers van geheel Europa”, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2020 (29), p14. De naam ‘Oude Enterij’ komen we inderdaad tegen in 1724, toen op 12 september Jacob Moerbeek bomen van zijn Beverwijkse kwekerij aanprees: ‘By Jacob Moerbeek by de Oude Enterij by de Beverwijk’. Tien jaar eerder al zagen we de naam Jonge Entery in advertenties verschijnen. Waren beide namen het resultaat van een strijd tussen twee concurrerende kwekers, of simpelweg een constatering van feiten? Het zou op zijn minst interessant zijn om te weten waar die Oude Enterij lag.14Tevens beschrijft zij dat Jacob Moerbeek rond 1730 een kwekerij (Roosentree) kocht, die tegen de buitenplaats Scheybeek aan lag. Het huis van Moerbeek werd later de Orangerie van Scheybeek (Lenneke Berkhout, op.cit., p30n66.). We zagen al dat de Jonge Entery eveneens grensde aan Scheybeek. De concurrentie zal hevig zijn geweest.

Wilde Americaansche Vruchtboomen

De omschrijving van Rentinks kwekerij toen deze werd overgenomen door Johannes Korner is intrigerend: het was een ‘Kwekery van Wilde Americaansche Vruchtboomen’. Vooralsnog is mij geen catalogus van Rentink bekend, noch advertenties waaruit duidelijk wordt welk sortiment hij verkocht. De enige bekende bron waarin Rentink tot nu toe wordt genoemd, het kasboek van Jan Jacob Brants, geeft weinig informatie: rekeningen werden in hun geheel betaald, en helaas zijn de bijbehorende kwitanties tot nu toe niet teruggevonden. Alleen na Rentinks overlijden volgt concrete informatie, als Brants de laatste openstaande rekening voldoet. Het resultaat is echter van een teleurstellende banaliteit: ‘4 karzebomen, ƒ20,-‘.15Kersenbomen, dus. Stadsarchief Amsterdam, Toegang 88, Archief van de familie Brants en aanverwante families, inv.nr. 129 (Kasboek Jan Jacob Brants betreffende de buitenplaats Westerhout bij Haarlem, 1792-1808), betaling genoteerd op 1 november 1805.

Footnotes

Footnotes
1 De bewuste publicatie is: Lenneke Berkhout, ”De beste en kundigste enteniers van geheel Europa”, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2020 (29), p7-32.
2 Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael‘, in Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24.
3 Dank aan Jan Holwerda, die ons hier via het Cascade weblog op wees.
4 Het gaat om deze minuutplannen: Gemeente Beverwijk, sectie A genaamd Beverwijk; Gemeente Wijk aan Zee en Wijk aan Duin, sectie B genaamd Wijk aan Duin, Eerste Blad.
5 Waar ‘Korner & Const’ lijkt te staan zou je ‘& Comp’ verwachten, maar dat staat er dus niet.
6 Zoon Willem Körner zou de kwekerij na haar dood voortzetten.
7 Overlijdensbericht in de Opregte Haarlemsche Courant, 8 oktober 1835.
8 Overlijdensbericht in de Oprechte Haarlemse courant van 23 juli 1805, p3. De ‘boomkweker alhier’ (Beverwijk) overleed aan ‘Longteering’.
9 J. van Venetien, A. Schweitzer en J van der Linden, Dagverhaal der doormarcheerende troepen, Ledenbulletin 23 van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, 1999.
10 Oprechte Haerlemsche courant, 7 april 1714: ‘Op Vrydag, den 13 April, ‘s namiddags ten 4 uuren, fal men binnen de Stede Beverwijck in de Herberg d’Oude Prins verkopen een fchoon fterck en weldoortimmert Huys met een ftuck Geeft-Lant, genaemt de jonge Entery, en tot een Entery geapproprieert, ftaende en leggende even buyten de Stede Beverwijck in defelve Jurisdictie en in den Banne van Wijck aen Duyn , t’famen groot 1881 Roeden, tegenwoordig in huur gebruyckt by Baftiaen van Rofsum, Entenier : Die nader Onderrichting begeert, adreffere fig aen Melchior van Kleynenberg, Notaris en Procureur binnen de Stad Haerlem.’
11 Een deel van het grondgebied van Scheybeek lag weliswaar in Beverwijk, maar het zou tot een grensverlegging in 1818 duren eer de volledige buitenplaats op Beverwijks grondgebed kwam te liggen. Zie Christian Bertram, Noord-Hollands Arcadia. Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland (Alphen aan den Rijn 2005), p282.
12 Christiaan Stumphius, eigenaar van Akerendam, was een van executeurs van Rentinks nalatenschap.
13 Lenneke Berkhout, ”De beste en kundigste enteniers van geheel Europa”, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2020 (29), p14.
14 Tevens beschrijft zij dat Jacob Moerbeek rond 1730 een kwekerij (Roosentree) kocht, die tegen de buitenplaats Scheybeek aan lag. Het huis van Moerbeek werd later de Orangerie van Scheybeek (Lenneke Berkhout, op.cit., p30n66.). We zagen al dat de Jonge Entery eveneens grensde aan Scheybeek. De concurrentie zal hevig zijn geweest.
15 Kersenbomen, dus. Stadsarchief Amsterdam, Toegang 88, Archief van de familie Brants en aanverwante families, inv.nr. 129 (Kasboek Jan Jacob Brants betreffende de buitenplaats Westerhout bij Haarlem, 1792-1808), betaling genoteerd op 1 november 1805.
Summary

A very local (Dutch) item: the identification of a nursery in Beverwijk. Plus: whether there is a relationship between this ‘young nursery’ and the so called ‘old nursery’ in the same city (but with different owners).

Continue reading

De Kleefse reis van Jan Jacob Brants

In het archief van de familie Brants bevindt zich een briefje met een kostenoverzicht van een reisje naar Kleef.1Stadsarchief Amsterdam (SAA), Toegang 88, Archief van de familie Brants en aanverwante families, inv.nr. 107 G. Inventarisnummer 107 is een verzameling grotendeels chronologisch geordende pakketten met rekeningen en kwitanties, betaald door Jan Jacob Brants. Pakket G is het zevende deel in deze verzameling. Brants schrijft ‘Cleeve’; de naam van de stad wordt in het Duits nu als Kleve geschreven, maar in het verleden ook wel als Cleve. Wie het schreef is onduidelijk, maar gezien de vindplaats ligt Jan Jacob Brants voor de hand. Het briefje bevindt zich immers in zijn financiële administratie en J.J. Brants was een van de drie reizigers. De eigenaar van de op de grens van Haarlem en Heemstede gelegen buitenplaats Westerhout nam de helft van de kosten voor zijn rekening, de overige kosten werden verdeeld over de twee andere reizigers.2Ik schreef eerder twee artikelen over de ontwikkeling van de tuin van Westerhout door Brants: Henk van der Eijk, ‘Westerhout in Haarlem – zes maanden werk voor Adriaan Snoek (1775-1776)’, in: Arinda van der Does en Jan Holwerda (eds), Tuingeschiedenis in Nederland II: Denken en Doen in de Nederlandse tuinkunst 1500-2000 (s.l. 2016), p105-114.; en Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael‘, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24. Ruim een jaar geleden schreef ik dit stukje over de reislustige heer die op een mogelijk cruciaal moment de naastgelegen buitenplaats Spruytenbosch kocht. Gezien de context -het feit dat de overige rekeningen en kwitanties in dit pakket uit 1790 dateren- zal de reis in of rond dat jaar gedateerd moeten worden.

Schaep en De Wolf

Ik kan met moeite een glimlach onderdrukken als ik de namen van Brants’ reisgenoten lees: de heren Schaep en De Wolf. Hoeveel grappen zullen ze daar zelf onderweg over hebben gemaakt? Deze twee heren zijn nog niet geïdentificeerd. Mogelijk nam de heer Schaep op de terugweg in Voorthuizen of Amersfoort afscheid van het gezelschap: kosten voor het vervolg vanaf Amersfoort via Soestdijk en Naarden naar Amsterdam zijn alleen met De Wolf verrekend. Als Schaep inderdaad in Amersfoort of omgeving woonde, was Zeist bij aanvang van de reis voor de uit Amsterdam afkomstige Brants (en De Wolf?) mogelijk een ideale verzamelplaats, om van daar samen verder te reizen?

Het logement van Robbers

Een reisje naar Kleef hoorde natuurlijk al wat langer tot het standaardrepertoire van reizigers uit Nederland.3Hanneke Ronnes en Lotte van der Voort, ‘En masse naar Kleef; Op plezierreis in de achttiende eeuw’, De Achttiende Eeuw 47-2 (2015), p170-182. Johan Maurits van Nassau-Siegen (opdrachtgever van het Mauritshuis in Den Haag en stadhouder van Kleve vanaf 1647) had hier al in de zeventiende eeuw een lusthof laten aanleggen, die in de loop van de achttiende eeuw echter in verval raakte. De baden en kranen met mineraal water, gevoed vanuit bronnen die in 1741 waren ontdekt, betekenden in de tweede helft van de achttiende eeuw een nieuwe doorstart voor de stad en voor de ontwikkeling van tuinen en parken in de omgeving.4Wilhelm A. Diedenhofen, Klevische Gartenlust, Gartenkunst und Badebauten in Kleve (Kleve 1994).

Net als veel andere Nederlandse reizigers verbleven Brants, Schaep en De Wolf in het logement van Willem Robbers, die volgens de hiernaast weergegeven aankondiging vanaf juni 1762 in de rol van ‘fonteinmeester en hospes aan de bron’ logies en voedsel voor de gasten verzorgde.5In de Oprechte Haerlemsche courant van 25 mei 1762 (via Delpher). De familie Robbers zou hier gedurende anderhalve eeuw een logement runnen. In 1772 werd het Fontänenmeisterhaus in erfpacht uitgegeven aan de familie Robbers.6Wilhelm A. Diedenhofen, Klevische Gartenlust, Gartenkunst und Badebauten in Kleve (Kleve 1994), p84. Op pagina 81 van deze publicatie is het Fontänenmeisterhaus afgebeeld. Op onderstaande kaart uit 1855 is het logement duidelijk zichtbaar langs de ten noordwesten van Kleef gelegen weg naar Nijmegen, aan de zijde van de cascade en het amfitheater (noorden rechtsonder; klik op de afbeelding voor een duidelijker versie).7Detail van de kaart Cleve und Umgegend, overgenomen uit F.C. Char, Wegweiser durch Cleve und dessen nächste Umgebung mit einem Plane der Stadt und des Thiergartens, etc. (Kleve 1855). Via de digitale collectie van de British Library (link). Deze weg vormde de voortzetting van de in het noorden van de stad Kleef gelegen Cavariner Strasse (nu Kavarinerstrasse). Meer naar het zuiden lag wat op deze kaart de Alter Weg nach Nijmwegen wordt genoemd (nu Nimweger Strasse).

Ons drietal had vanuit het logement via een sparrenlaan snel toegang tot het amfitheater en de cascade, het bronhuis, de rest van de Tiergarten en de Forstgarten.8Een schets van de mogelijke activiteiten in Kleve zelf staat in Hanneke Ronnes en Lotte van der Voort, ‘En masse naar Kleef; Op plezierreis in de achttiende eeuw’, De Achttiende Eeuw 47-2 (2015), p170-182.

De reis

Het overzicht geeft helaas alleen inzicht in de kosten en waar deze ongeveer zijn gemaakt. Onbekend is hoe lang de reis duurde en hoe lang ze op een tussenstop verbleven. De notitie ‘te Amerongen &a‘ kan er op wijzen dat ze alleen dat dorp en kasteel hebben gezien, maar mogelijk hebben ze onderweg daar naartoe ook Huis Doorn, Broekhuizen of Zuylestein bezocht en de kosten samengevoegd onder de noemer Amerongen? Ze maakten er wel een soort kastelen- en paleizenreis van: op de heenweg Zeist, Amerongen, Doorwerth en Rosendael. Op de terugweg ging het langs Het Loo en Soestdijk. Dat natuurschoon ook een belangrijke rol heeft gespeeld, valt met deze route via de Utrechtse heuvelrug, de Grebbeberg en terug via de Veluwe natuurlijk niet uit te sluiten.

Doorwerth, Biljoen

Hoewel niet uitzonderlijk, is het bezoek aan kasteel Doorwerth extra interessant. Links is een plattegrond of ontwerp afgebeeld van de parkaanleg in de directe omgeving van het kasteel.9Gelders Archief, Toegang 0383 (Huis Doorwerth), inv.nr 82 [Kasteel Doorwerth met het omliggende park], [1784-1800], Public Domain Mark 1.0 licentie. De tekening wordt afwisselend toegeschreven aan Johan Philip Posth en Johann Georg Michael (die in 1783-84 op Doorwerth werkzaam was).10J.C. Bierens de Haan, Catalogusnummer 5 in de tentoonstellingscatalogus Meer om Cieraet als Gebruijck. Tuingeschiedenis van Geldersche buitenplaatsen. Kunstbezit van Geldersche kastelen. Gemeentemuseum Arnhem 1990, p56. Michael is interessant in verband met Jan Jacob Brants, omdat Brants op 20 mei 1789 een rekening van Michael ter waarde van ƒ500,- betaalde voor werk verricht aan de tuin van Westerhout: ‘a[an] J. G. Michael voor t graven & schoejen van het kommetje in de Moestuin &ca.11SAA, toegang 88, inv.nr 128, Kasboek Jan Jacob Brants betreffende de buitenplaats Westerhout bij Haarlem, 1773-1792. De rekening zelf is helaas (nog) niet gevonden. Dat ‘&ca‘ duidt waarschijnlijk op de aanleg van een slingerpad langs diezelfde moestuin, inclusief beplanting. Mogelijk verzorgde Michael ook een heraanleg van het door Adriaan Snoek aangelegde slingerbos achter Westerhout.12Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael‘, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24.
Bezocht Brants het kasteel van Doorwerth simpelweg omdat het op de route lag? Of ging hij er heen omdat hij een voorbeeld wilde zien van een aanleg van Johan Georg Michael die al enkele jaren oud was?

In dezelfde periode waarin Michael op Doorwerth werkte, werd hij eveneens betaald voor werk aan het park van Biljoen. Michael’s betrokkenheid bij dit park in Velp liep vervolgens door tot in 1792.13Erik Blok, ‘Wandelen in het Gelderse paradijs. Tuin en park van Biljoen en Beekhuizen’, in: Conrad Gietman en Jorien Jas (red.), Biljoen. Kasteel – Bewoners – Landgoed (Zwolle 2020), p239-271. Brants kwam tijdens zijn reis naar Kleef op de heen- en terugweg langs Arnhem en het trio gaf daar meer uit dan elders gedurende hun reis. Het is bijna ondenkbaar dat Brants daarbij geen bezoek bracht aan Biljoen.

Footnotes

Footnotes
1 Stadsarchief Amsterdam (SAA), Toegang 88, Archief van de familie Brants en aanverwante families, inv.nr. 107 G. Inventarisnummer 107 is een verzameling grotendeels chronologisch geordende pakketten met rekeningen en kwitanties, betaald door Jan Jacob Brants. Pakket G is het zevende deel in deze verzameling. Brants schrijft ‘Cleeve’; de naam van de stad wordt in het Duits nu als Kleve geschreven, maar in het verleden ook wel als Cleve.
2 Ik schreef eerder twee artikelen over de ontwikkeling van de tuin van Westerhout door Brants: Henk van der Eijk, ‘Westerhout in Haarlem – zes maanden werk voor Adriaan Snoek (1775-1776)’, in: Arinda van der Does en Jan Holwerda (eds), Tuingeschiedenis in Nederland II: Denken en Doen in de Nederlandse tuinkunst 1500-2000 (s.l. 2016), p105-114.; en Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael‘, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24. Ruim een jaar geleden schreef ik dit stukje over de reislustige heer die op een mogelijk cruciaal moment de naastgelegen buitenplaats Spruytenbosch kocht.
3 Hanneke Ronnes en Lotte van der Voort, ‘En masse naar Kleef; Op plezierreis in de achttiende eeuw’, De Achttiende Eeuw 47-2 (2015), p170-182.
4 Wilhelm A. Diedenhofen, Klevische Gartenlust, Gartenkunst und Badebauten in Kleve (Kleve 1994).
5 In de Oprechte Haerlemsche courant van 25 mei 1762 (via Delpher). De familie Robbers zou hier gedurende anderhalve eeuw een logement runnen.
6 Wilhelm A. Diedenhofen, Klevische Gartenlust, Gartenkunst und Badebauten in Kleve (Kleve 1994), p84. Op pagina 81 van deze publicatie is het Fontänenmeisterhaus afgebeeld.
7 Detail van de kaart Cleve und Umgegend, overgenomen uit F.C. Char, Wegweiser durch Cleve und dessen nächste Umgebung mit einem Plane der Stadt und des Thiergartens, etc. (Kleve 1855). Via de digitale collectie van de British Library (link). Deze weg vormde de voortzetting van de in het noorden van de stad Kleef gelegen Cavariner Strasse (nu Kavarinerstrasse). Meer naar het zuiden lag wat op deze kaart de Alter Weg nach Nijmwegen wordt genoemd (nu Nimweger Strasse).
8 Een schets van de mogelijke activiteiten in Kleve zelf staat in Hanneke Ronnes en Lotte van der Voort, ‘En masse naar Kleef; Op plezierreis in de achttiende eeuw’, De Achttiende Eeuw 47-2 (2015), p170-182.
9 Gelders Archief, Toegang 0383 (Huis Doorwerth), inv.nr 82 [Kasteel Doorwerth met het omliggende park], [1784-1800], Public Domain Mark 1.0 licentie.
10 J.C. Bierens de Haan, Catalogusnummer 5 in de tentoonstellingscatalogus Meer om Cieraet als Gebruijck. Tuingeschiedenis van Geldersche buitenplaatsen. Kunstbezit van Geldersche kastelen. Gemeentemuseum Arnhem 1990, p56.
11 SAA, toegang 88, inv.nr 128, Kasboek Jan Jacob Brants betreffende de buitenplaats Westerhout bij Haarlem, 1773-1792. De rekening zelf is helaas (nog) niet gevonden.
12 Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael‘, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24.
13 Erik Blok, ‘Wandelen in het Gelderse paradijs. Tuin en park van Biljoen en Beekhuizen’, in: Conrad Gietman en Jorien Jas (red.), Biljoen. Kasteel – Bewoners – Landgoed (Zwolle 2020), p239-271.
Summary

John Maurice, Prince of Nassau-Siegen was stadtholder of the German city of Kleve from 1647 onwards. He created his own paradise there and during the following centuries many Dutch travellers found their way to this city just across the border. Kleve (Kleef in Dutch) was also the destination for Jan Jacob Brants and his fellow travellers in or around 1790. The record of their trip (and the route taken) comes in the form of an overview of costs incurred. It raises the question whether Brants deliberately visited some gardens created by the architect he himself had employed just before he went on this trip. Johan Georg Michael had created gardens and parks closer to home, but Brants possibly wanted to see the ones further afield?

Continue reading

Dutch alders from Rotterdam for Audley End – part 3

In earlier posts I’ve considered some of the ‘continental sources’ who may have been relevant to Audley End owner John Griffin Griffin in purchasing 3,000 alders from Rotterdam (part 1), and established that alders were frequently shipped from Rotterdam to Great Yarmouth (part 2). In this last part I’ll be talking money and propagation methods.

Propagation

The alder, seen here up close in different stages on engravings by Adam Wolfgang Winterschmidt,1Both etchings by him shown here are from Carl Christoph Oelenhafen von Schöllenbach, Abbildung der wilden Bäume, Stauden und Buschgewächse, welche nicht nur mit Farben nach der Natur vorgestellet, sondern auch … kurz und gründlich beschrieben werden (Nürnberg 1767), vol. 1, p129 and related tables (via BioDiversity Library). has always been an easy plant to propagate, provided it is allowed to grow in very wet conditions. Philip Miller presented two methods in the 1754 edition of his Gardener’s Dictionary: by layering and subsequent replanting a year later; and in situ by simply thrusting an alder stake deep into moist and loose soil.2Philip Miller, Gardener’s Dictionary (etc.), edited and improved version (London 1754), Alnus.
Despite this simplicity, exporting alders overseas (meanwhile subjecting them to danger of loss and to extra costs of transport, packaging and customs charges) appears to have been a profitable business case for Dutch nurserymen and their clients.

This profit may have rooted in a different propagation method than the ones described by Miller, one from the realm of agriculture, not horticulture. An edition of the Dutch translation (published in 1778) of the widely used, adapted and translated early 18th century Dictionnaire Economique by Noël Chomel, provides this alternative method besides Miller’s. Farmers working on peaty soils sowed alder seed on well prepared soil, and just let them grow for three to four years.3Noel Chomel, second enhanced edition by J.A. de Chalmot, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst-woordenboek, vervattende veele middelen om zijn goed te vermeerderen en zijne gezondheid te behouden, met verscheidene wisse en beproefde middelen voor een groot getal van ziektens en schoone geheimen om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraken (Leiden/Leeuwarden 1778), vol. 2, p625. The first edition of the Dutch translation was published in 1743, the first Dutch edition of the enhanced edition was published between 1768-1777. Apart from some weeding and thinning to give each plant the space it needs, this was a labour extensive method. After three or four years the whole field was harvested at once. Large parts of the western half of the Dutch republic consist of such peaty soils, and we’ll see later that this method was indeed used in the Netherlands. Unlike the original French version and the English translation I have seen, this Dutch version of Chomel tells us farmers brought an abundance of their alders to the markets each Spring:

Het zaaijen en kweeken der elsen is in onze Provintien veel het werk van de veen- en woud-boeren, die de jonge boomen vervolgens in de voorjaarstijd in menigte ter markt brengen, om dat ze niet alleen in de laage veen- en woud-plaatzen zeer wel groeijen en schielijk aangroeijen, maar ook in Nederland veel geplant worden.

Sizes and prices

A source closer to home, dealing with the transformation of waterlogged land into arable soil by using alders as a first crop, underscores that this propagation method was used in the Netherlands. But it also provides valuable information about the end product. Published in 1784 on behalf of the Society for Agricultural Improvement in Amsterdam, Johannes Evenbly described the results of this method tested out four decades earlier, in the 1740s.4Johannes Evenbly, ‘Bericht wegens verscheide proeven genomen tot het weer in stand brengen van nietswaardige landeryen, aan de Maatschappy van den Landbouw medegedeeld in 1784.’, in: Verhandelingen uitgegeeven door de Maatschappy ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam, vijfde deel, eerste stuk (Amsterdam 1788), p69. With respect to the alders, Evenbly describes his experiences of some 40 years earlier (see p68). The sow-and-let-grow method he used didn’t yield a consistent batch of plants of similar shapes and sizes: its primary goal was land improvement at a low cost. Any alders that could be sold after three to four years only helped to minimize expenditure. Harvested alder plants were divided into three categories. The largest and most expensive ones were called Koning-Els, or Voorloop.5‘Els’ is Dutch for alder. Think of King-size, but the alternative name may have been better suited for people living in a republic. ‘Voorloop’ is not or hardly used in modern Dutch, but used to refer to products that were best and/or largest in their class. See Woordenboek der Nederlandse Taal, ‘Voorloop’. The smaller category, sold for half the price, was called Middel-Els. There seems to have been no name for the leftovers forming the third category, which were sold for small change.6Evenbly called these Druypelingen, another word that has gone out of use in the Dutch language (but I only saw it mentioned in his work, I haven’t seen other sources confirming this name). Prices were set per batch of 1,000 plants (or per 100 for a smaller number of them).

Confirmation that these agricultural products were actually sold in the nursery trade comes from the archives of an estate in Ridderkerk, not far from Rotterdam. Huys ten Donck (pictured here in 2010) was and is till this day home to the Groeninx van Zoelen family. Nurseryman Jan Janmaat was the main supplier of plants for this estate in the period between 1763 and 1777.7Despite the abundance of material relating to Jan Janmaat in this archive, it is still not clear where his nursery was. In one or two cases he signed a bill with the name Jan Maat. He may have already supplied plants for Huys ten Donck in the period before 1763. During these fourteen years, records show that he supplied Huys ten Donck with just over 30,000 alders of the largest kind, or as he billed them: Voorloop van Elst.8The grand total was 30,079 alders. His ‘Elst’ may have been local dialect for the more common ‘Els’. Over the years he charged between nine and eleven guilders per ‘roughly’ 1,000 alders (‘± duysd’).9It seems these prices were independent from the size of the order, the same price was used for 75 plants and for 1,100 plants. On 18 December 1775, 75 alders were delivered at a rate of 18 stuivers per 100, which translates to ƒ9,- per 1,000. Stadsarchief Rotterdam (SAR), Toegang 30, Archief van het Huys ten Donck, inv.nr 1336. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 10 September 1776. I suppose precision was not an issue here.

The Audley End alders

What does this tell us about the alders bought for and delivered to Audley End in the Spring of 1775? Well, we know their price without additional costs: £ 2 8s. for 3,000 alders. Was this a normal price in the Netherlands? And was this a good deal for Audley End?
Janmaat usually sold his Voorloop alders at a price of nine or ten guilders per 1,000 plants, sometimes eleven (always in round numbers). Around the time of the Audley End purchase, prices lingered around the lower end of the range: ƒ9,- on 21 March and 5 September 1774,10SAR, Toegang 30, inv.nr 1335. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 3 January 1775 (1,100 alders at both deliveries). ƒ10,- on 27 March 1775,11SAR, Toegang 30, inv.nr 1335. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 9 September 1775 (1,300 alders). and back to ƒ9,- in 1777.12SAR, Toegang 30, inv.nr 1337. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 9 September 1777 (400 alders delivered on 8 April 1777 at 18 stuivers per 100). The official pound-guilder exchange rate at the Amsterdam exchange (Wisselbank) was relatively low at ƒ10,12 per pound in 1770, and at a relative high of ƒ10,71 in 1780.13As shown in a table using decimals published in W.L. Korthals Altes, De geschiedenis van de Gulden; Van Pond Hollands tot Euro (Amsterdam 2001), p65. Of course exchange rates fluctuated throughout the decade: the rate was at around ƒ10,71 per pound in March 1775, dropping to ƒ10,59 in April of that year.14N.W. Posthumus, Nederlandsche Prijsgeschiedenis, Deel I: Goederenprijzen op de beurs van Amsterdam 1585-1914; Wisselkoersen te Amsterdam 1609-1914 (Leiden 1943), p606. 
Following Postumus, I’m calculating in decimals here. In Amsterdam the value of the pound Sterling was traditionally calculated against the value of the pound Flemish (pond Vlaams). This currency, like the pound Sterling, was divided in 20 schellingen (Postumus, p.LVI). Its exchange rate against the guilder was stable over the course of the 18th century and up till 1795 was consistently valued at ƒ6,- (Postumus, p.LVII).
In March 1775, 1 pound Sterling was worth 35,7 schellingen, which means 1 pound Sterling was worth 1,785 pound Flemish (35,7 divided by 20). Multiplied by 6 gives a value in guilders of ƒ10,71 per 1 pound Sterling. In April 1775, the number of schellingen per 1 pound Sterling had dropped to 35,3 (=1,765 pound Flemish, or ƒ10,59).
Given these exchange rates, the initial purchase price of £ 2 8s. roughly translates into an approximate ƒ25,5 for 3,000 plants, or ƒ8,5 per 1,000 alders.15If my calculations are right, £2 8s. is 2,4 pounds in decimals. Multiplied by the exchange rates used in Amsterdam, the total price in guilders ranges from ƒ25,44 to ƒ25,70 for 3,000 plants. This is just under the lowest price charged by Janmaat at Huys ten Donck. Of course Jan Janmaat charged retail prices and he would have been a bad businessman if he didn’t include transportation costs.

The extra costs of buying his plants overseas (£ 1 14s.) added a significant amount to Griffin’s otherwise reasonable purchase price. He ultimately payed just over ƒ6,- extra per 1,000 alders. This means the extra costs amounted to an additional 2/3 of their normal (retail) purchase price in the Netherlands.

To summarise

The De Monte’s (part 1) were not in the business of growing plants and no specific contract to supply alder trees has been found in relation to them. Catherin Mary de Monte was the ultimate beneficiary of this transaction, but she probably has never known, nor cared much for where ‘her’ alder trees went.
Jan Walraad van Welderen is not known at all for his interest in gardening and it’s unlikely he would have been asked by his brother-in-law to arrange for some plants to be sent from his native country.

The scenario that alders were shipped from Rotterdam to Great Yarmouth just because the hinterland of both places made such a shipment worth the effort, seems plausible. In this case a specific order (through Thomas Pennystone) from Audley End must have started the process (part 2).

If a single nurseryman’s prices are anything to go by, it is very likely that John Griffin Griffin bought three to four year old alders, grown from seed as an agricultural crop and brought to the market in Spring. One would expect they were of the best quality available: the Voorloop, or King-size. Griffin would have paid a low to normal price for them for Dutch standards, but given the additional costs it is hard to imagine he couldn’t get a better deal in Britain. It would have been even worse if the plants were not of the highest quality (Evenbly tells us Middel-Els was sold at half the price of Voorloop). From a strictly economical point of view this transaction doesn’t seem to have made much sense, unless there was no alder production capacity at this scale available at all in Britain.

Whether Sir John Griffin Griffin did a good deal mainly depends on what would have been available to him in the local market. Apparently it made sense at the time to get these alders from overseas, but it would be good if there was some more data available from the British Isles to put this purchase into context.

Footnotes

Footnotes
1 Both etchings by him shown here are from Carl Christoph Oelenhafen von Schöllenbach, Abbildung der wilden Bäume, Stauden und Buschgewächse, welche nicht nur mit Farben nach der Natur vorgestellet, sondern auch … kurz und gründlich beschrieben werden (Nürnberg 1767), vol. 1, p129 and related tables (via BioDiversity Library).
2 Philip Miller, Gardener’s Dictionary (etc.), edited and improved version (London 1754), Alnus.
3 Noel Chomel, second enhanced edition by J.A. de Chalmot, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst-woordenboek, vervattende veele middelen om zijn goed te vermeerderen en zijne gezondheid te behouden, met verscheidene wisse en beproefde middelen voor een groot getal van ziektens en schoone geheimen om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraken (Leiden/Leeuwarden 1778), vol. 2, p625. The first edition of the Dutch translation was published in 1743, the first Dutch edition of the enhanced edition was published between 1768-1777.
4 Johannes Evenbly, ‘Bericht wegens verscheide proeven genomen tot het weer in stand brengen van nietswaardige landeryen, aan de Maatschappy van den Landbouw medegedeeld in 1784.’, in: Verhandelingen uitgegeeven door de Maatschappy ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam, vijfde deel, eerste stuk (Amsterdam 1788), p69. With respect to the alders, Evenbly describes his experiences of some 40 years earlier (see p68).
5 ‘Els’ is Dutch for alder. Think of King-size, but the alternative name may have been better suited for people living in a republic. ‘Voorloop’ is not or hardly used in modern Dutch, but used to refer to products that were best and/or largest in their class. See Woordenboek der Nederlandse Taal, ‘Voorloop’.
6 Evenbly called these Druypelingen, another word that has gone out of use in the Dutch language (but I only saw it mentioned in his work, I haven’t seen other sources confirming this name).
7 Despite the abundance of material relating to Jan Janmaat in this archive, it is still not clear where his nursery was. In one or two cases he signed a bill with the name Jan Maat. He may have already supplied plants for Huys ten Donck in the period before 1763.
8 The grand total was 30,079 alders. His ‘Elst’ may have been local dialect for the more common ‘Els’.
9 It seems these prices were independent from the size of the order, the same price was used for 75 plants and for 1,100 plants. On 18 December 1775, 75 alders were delivered at a rate of 18 stuivers per 100, which translates to ƒ9,- per 1,000. Stadsarchief Rotterdam (SAR), Toegang 30, Archief van het Huys ten Donck, inv.nr 1336. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 10 September 1776.
10 SAR, Toegang 30, inv.nr 1335. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 3 January 1775 (1,100 alders at both deliveries).
11 SAR, Toegang 30, inv.nr 1335. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 9 September 1775 (1,300 alders).
12 SAR, Toegang 30, inv.nr 1337. Bill for plant deliveries by Jan Janmaat to Cornelis Groeninx van Zoelen, paid 9 September 1777 (400 alders delivered on 8 April 1777 at 18 stuivers per 100).
13 As shown in a table using decimals published in W.L. Korthals Altes, De geschiedenis van de Gulden; Van Pond Hollands tot Euro (Amsterdam 2001), p65.
14 N.W. Posthumus, Nederlandsche Prijsgeschiedenis, Deel I: Goederenprijzen op de beurs van Amsterdam 1585-1914; Wisselkoersen te Amsterdam 1609-1914 (Leiden 1943), p606. 
Following Postumus, I’m calculating in decimals here. In Amsterdam the value of the pound Sterling was traditionally calculated against the value of the pound Flemish (pond Vlaams). This currency, like the pound Sterling, was divided in 20 schellingen (Postumus, p.LVI). Its exchange rate against the guilder was stable over the course of the 18th century and up till 1795 was consistently valued at ƒ6,- (Postumus, p.LVII).
In March 1775, 1 pound Sterling was worth 35,7 schellingen, which means 1 pound Sterling was worth 1,785 pound Flemish (35,7 divided by 20). Multiplied by 6 gives a value in guilders of ƒ10,71 per 1 pound Sterling. In April 1775, the number of schellingen per 1 pound Sterling had dropped to 35,3 (=1,765 pound Flemish, or ƒ10,59).
15 If my calculations are right, £2 8s. is 2,4 pounds in decimals. Multiplied by the exchange rates used in Amsterdam, the total price in guilders ranges from ƒ25,44 to ƒ25,70 for 3,000 plants.
Summary

Het derde en laatste deel van mijn serie over een levering van 3000 elzen vanuit Rotterdam naar Audley End in Essex in 1775. Op basis van rekeningen gevonden in het archief van Huys ten Donck probeer ik te bepalen of deze specifieke levering economisch zinvol was.

Continue reading

Dutch alders from Rotterdam for Audley End – part 2

In part 1 of this series I looked at possible ‘continental sources’ John Griffin Griffin may have used to purchase plants in Rotterdam for Audley End in 1775. In this second part I look at the role existing trade routes may have played.

A few days after tragically falling into the hold of his ship in the harbour of Great Yarmouth, captain Walter Phinn died on Tuesday 3 August 1773. An obituary in a newspaper said he had been ‘many years a commander of a vessel in the Rotterdam trade’.1The Ipswich Journal, Saturday 07 August 1773, p2. Via The British Newspaper Archive (£). An announcement in the same newspaper some six years earlier shows how he may have operated.

YARMOUTH, Sept. 12, 1767. THE Ship Friendship, Walter Phinn, Master, will sail for Rotterdam the 13th of September instant : —She will wait there a Fortnight, to take in Goods and Liquors for Norwich, & any other Place in the Counties Norfolk or Suffolk.2The Ipswich Journal, Saturday 12 September 1767, p3. Via The British Newspaper Archive (£).

This advert served as a last call to provide Phinn with goods destined for Rotterdam, or to fill his order book with goods to ship back from there. While London was the main international trading hub in Britain, the trade route between Great Yarmouth and Rotterdam was very busy too.3Rotterdam’s main overseas trading partners were in England, Scotland and Ireland. P.W. Klein, ”Little London’: British merchants in Rotterdam during the seventeenth and eighteenth centuries’, in: D.C. Coleman & Peter Mathias [eds], Enterprise and History. Essays in honour of Charles Wilson (Cambridge 1984), p116-134. The relative proximity of both harbours and their accessible hinterland enabled a constant flow of goods from one coast to the other. The preserved part of a doorframe (pictured above) from a house at the Haringvliet in Rotterdam, inscribed ‘Norwich and Iarmouth’, shows the importance of England’s east coast for the city.4From the Museum Rotterdam collection in Rotterdam, dated between 1675 and 1700. Apparently market-boats to Norwich and Great Yarmouth left from the quay before this house. Mutual dependency was so strong that even the ongoing 4th Anglo-Dutch War (1780-1784) didn’t stand in the way of Great Yarmouth hosting a Dutch Fair in September 1783.5The timing of this event is remarkable. Many British shipowners in Rotterdam quickly sold their ships at the start of the war because trade under Dutch or British colours had become too dangerous. P.W. Klein (op.cit. in footnote 3) p131. The Norfolk Chronicle wrote that week: ‘(…) Same day near seventy Dutch fishing scoots arrived at Yarmouth quay. To-morrow begins what is called the Dutch fair‘.6Norfolk Chronicle, Saturday 20 September 1783, page 4. Via The British Newspaper Archive (£). This painting of a Dutch fair on the beach at Yarmouth by George Vincent (1796–1831) is dated 1821 and is currently in the collection of  Elizabethan House Museum in Great Yarmouth.
The number of British merchants in Rotterdam was large enough for Swedish traveller Bengt Ferrner to remark that most inhabitants spoke English in what the British merchants called ‘Little London’.7Bengt Ferrner, Resa i Europa 1758-1762 (Uppsala 1956), p129. He wrote this on 2 July 1759, the first day of his stay at Rotterdam. Resident Lucretia Lombe was born in Norwich and in 1756 as a widow bought a new house at the north side of the Haringvliet from Robert Partridge jr, a Norwich based merchant whose father had settled in Rotterdam decades earlier.8W.J.L. Poelmans, ‘Monté (de)-Lombe’, in: De Nederlandsche Leeuw, jrg. 42 (1924), columns 154-155. See for some info on Robert Partridge sr: P.W. Klein (op.cit. in footnote 3), pp125 and 129. Given the sizable British merchant community there it is no surprise that teenage Humphry Repton ended up in Rotterdam the following decade.

Walter(s) Phinn

Walter Phinn had been sailing to Rotterdam since at least August 1739, when he was one of three British captains seen sailing off to ‘Jarmouth’ in a matter of days.9Leydse courant, Ao 1739, No 102 (26 August 1739), front page, “NEDERLANDEN.“. Scroll down to the text under the header Rotterdam. Port Books of Great Yarmouth in the period reflect the bustling trade between the two cities.10National Archives, E 190Exchequer: King’s Remembrancer: Port Books; E190/580/3, ‘Yarmouth, Controller Overseas, Xmas 1774 – Xmas 1775’. I’d like to take this opportunity to thank the team of Conversation Technicians at the NA, who have been very helpful and forthcoming in preparing items pertaining to ‘Yarmouth’ before my visits. In April 1775, two years after his fatal accident, another Walter Phinn (‘Mar @Rottm‘, and probably a son of the first) and his ship called Friendship brought ‘140 Bunch aldr Plants’ from Rotterdam to Great Yarmouth.11National Archives, E 190/580/3 (op.cit. in footnote 10). Phinn arrived on 10 April 1775, six days after the ‘date stamp’ on the bill. A week later captain Robert Miller arrived from Rotterdam with the Bellona, carrying ‘2000 aldr Plants’.12National Archives, E 190/580/3 (op.cit. in footnote 10). His ship arrived on 17 April 1775. Unfortunately it remains unclear whether Phinn already brought enough plants, but both shipments combined must have sufficed to complete the order of ‘3.000 Alder Trees’ for Audley End.13Unfortunately we don’t know how many plants formed a Bunch. Given the similar ‘Value on Oath’ provided for both (£2-5-0 vs £2-7-6), the number of plants may have been the same. But at this point it’s not possible to make an educated guess.

Alder plants as a commodity?

Research in the Port Books in this decade shows that customs officers in Great Yarmouth saw alders coming in regularly. The number of plants arriving during Lady Day- and Midsummer Day quarters varied: from a total of 10.000 plants in 1770 and 1778, down to 1500 in 1772 (none arrived in 1777 and 1779). Besides the captains and boats already mentioned, they were brought in by Richard Miller, captain of the Polly, and Benjamin Thompson, who operated the Norwich Paquet Boat.14From 1776 onwards the records for this customs office became less detailed and only the total numbers of incoming goods per quarter were registered. Ports of origin were reduced to country of origin and the names of ships and captains were not identified anymore.
Newspaper adverts show that Dublin was another regular destination for Dutch alder plants in this decade. One local newspaper in 1775 had a Dublin seedsman announce:

‘Now landing from on board the Cornelia from Rotterdam, by Edw. Bray, Seedsman, on the Merchant’s-quay, near the Old Bridge, Dublin, some Thousands of handsome Dutch Alder Trees, which he will sell reasonable; (…).'15Saunders’s News-Letter of Friday 10 February 1775, p2. Via The British Newspaper Archive (£). There are more examples of these kind of adverts in Saunders’s Newsletter during the decade.

The perhaps surprising conclusion must be that these common plants were often found on board of ships carrying goods via Rotterdam into Britain and Ireland. But the ‘value on oath’ that accompanied these shipments in port books confirms this was not a staple good for which standard import quota were in place – a declaration or estimate of their value was accepted as a basis for taxation.

Did captains Phinn and Miller load these alders knowing they’d sell easily on the other shore? Or were they specifically sent to collect them? We just don’t know for certain.16The Port Books do not provide enough information to directly connect either transport to the sender or receiver on the bill, Pennystone or De Monté. But how feasible is it that a merchant would send live plants overseas without knowing they’d sell at the other side? The Dublin transports were probably initiated by local seedsmen. And looking at the Audley End bill it is likely that at least one of the Great Yarmouth shipments in 1775 was a commission.17Essex Record Office; D/DBy A33/6, Audley End estate, Household and Estate Papers 1775. The address on the back of the bill is partly missing, but it appears to be addressed to Thomas Pennystone in Saffron Walden, at the time apparently steward of Audley End.18The words ‘Pennystone’, ‘/allden’ and ‘Essex’ can still be read. The ships arrived at Great Yarmouth six and thirteen days after the date on the bill. If it was standard practice for Phinn and Miller to wait at Rotterdam for 14 days before sailing back, they could have both brought along a written order from Pennystone on their way to Rotterdam.

Although falling into a larger pattern of trade and shipping routes, this foreign purchase was a deliberate one. Since alders are hardly exotics, the question is: why would Audley End and Dublin seedsmen buy these plants overseas? It may have depended on what exactly they bought.
In 1966, J.D. Williams seemed doubtful whether this had been a good deal for John Griffin Griffin, given the extra costs he incurred for transport, packaging and ‘Custom House charges’.19J.D. Williams, Audley End. The Restoration of 1762 – 1797, Essex Record Office publications, No. 45 (Chelmsford 1966), p46. There is a little bit of information available about Dutch alder prices and sizes. In a third and final part of this series I’ll go into that in more detail.

Footnotes

Footnotes
1 The Ipswich Journal, Saturday 07 August 1773, p2. Via The British Newspaper Archive (£).
2 The Ipswich Journal, Saturday 12 September 1767, p3. Via The British Newspaper Archive (£).
3 Rotterdam’s main overseas trading partners were in England, Scotland and Ireland. P.W. Klein, ”Little London’: British merchants in Rotterdam during the seventeenth and eighteenth centuries’, in: D.C. Coleman & Peter Mathias [eds], Enterprise and History. Essays in honour of Charles Wilson (Cambridge 1984), p116-134.
4 From the Museum Rotterdam collection in Rotterdam, dated between 1675 and 1700. Apparently market-boats to Norwich and Great Yarmouth left from the quay before this house.
5 The timing of this event is remarkable. Many British shipowners in Rotterdam quickly sold their ships at the start of the war because trade under Dutch or British colours had become too dangerous. P.W. Klein (op.cit. in footnote 3) p131.
6 Norfolk Chronicle, Saturday 20 September 1783, page 4. Via The British Newspaper Archive (£). This painting of a Dutch fair on the beach at Yarmouth by George Vincent (1796–1831) is dated 1821 and is currently in the collection of  Elizabethan House Museum in Great Yarmouth.
7 Bengt Ferrner, Resa i Europa 1758-1762 (Uppsala 1956), p129. He wrote this on 2 July 1759, the first day of his stay at Rotterdam.
8 W.J.L. Poelmans, ‘Monté (de)-Lombe’, in: De Nederlandsche Leeuw, jrg. 42 (1924), columns 154-155. See for some info on Robert Partridge sr: P.W. Klein (op.cit. in footnote 3), pp125 and 129.
9 Leydse courant, Ao 1739, No 102 (26 August 1739), front page, “NEDERLANDEN.“. Scroll down to the text under the header Rotterdam.
10 National Archives, E 190Exchequer: King’s Remembrancer: Port Books; E190/580/3, ‘Yarmouth, Controller Overseas, Xmas 1774 – Xmas 1775’. I’d like to take this opportunity to thank the team of Conversation Technicians at the NA, who have been very helpful and forthcoming in preparing items pertaining to ‘Yarmouth’ before my visits.
11 National Archives, E 190/580/3 (op.cit. in footnote 10). Phinn arrived on 10 April 1775, six days after the ‘date stamp’ on the bill.
12 National Archives, E 190/580/3 (op.cit. in footnote 10). His ship arrived on 17 April 1775.
13 Unfortunately we don’t know how many plants formed a Bunch. Given the similar ‘Value on Oath’ provided for both (£2-5-0 vs £2-7-6), the number of plants may have been the same. But at this point it’s not possible to make an educated guess.
14 From 1776 onwards the records for this customs office became less detailed and only the total numbers of incoming goods per quarter were registered. Ports of origin were reduced to country of origin and the names of ships and captains were not identified anymore.
15 Saunders’s News-Letter of Friday 10 February 1775, p2. Via The British Newspaper Archive (£). There are more examples of these kind of adverts in Saunders’s Newsletter during the decade.
16 The Port Books do not provide enough information to directly connect either transport to the sender or receiver on the bill, Pennystone or De Monté.
17 Essex Record Office; D/DBy A33/6, Audley End estate, Household and Estate Papers 1775.
18 The words ‘Pennystone’, ‘/allden’ and ‘Essex’ can still be read.
19 J.D. Williams, Audley End. The Restoration of 1762 – 1797, Essex Record Office publications, No. 45 (Chelmsford 1966), p46.
Summary

In 1775 kocht men ten behoeve van Audley End in Essex, 3000 elzen in Rotterdam. In deel twee van deze serie kijken we naar Britse douaneregisters, en naar het belang van ‘Britse’ handel voor Rotterdam.

Continue reading

Dutch alders from Rotterdam for Audley End – part 1

‘Sir John clearly had his continental sources’, Jane Brown wrote in 2011, specifically referring to a purchase of ‘3,000 Dutch alders from Rotterdam’.1Jane Brown, Lancelot ‘Capability’ Brown. The Omnipotent Magician 1716-1783 (London 2011), p170. Brown implied that Audley End owner Sir John Griffin Griffin may have deviated from designer Lancelot Brown’s planting intentions. But these plants were bought in 1775, long after Lancelot Brown had left Audley End in 1768 after a quarrel about operations and progress.2J.D. Williams, Audley End. The Restoration of 1762 – 1797, Essex Record Office publications, No. 45 (Chelmsford 1966), p46, footnote 27. At the time Joseph Hicks oversaw work on the new layout, probably adhering to the original Brown plan. In 1966, J.D. Williams added the word ‘Dutch’ to the transaction (the bill just says ‘3.000 Alder Trees’), but he also provided the name of their supplier: ‘a certain Catherine de Monte of Rotterdam.'3Scan of the bill courtesy of Essex Record Office; D/DBy A33/6, Audley End estate, Household and Estate Papers 1775.

Her Rotterdam roots sparked my interest. Who was she? What was her role in this transaction? Were these plants purchased from her for a specific reason? Could she have been the continental source of plants for John Griffin Griffin? That may have been the case, but since his brother-in-law was Dutch, ‘Sir John’ was possibly spoilt for choice. Here’s a look at these most likely ‘continental sources’.

Jan Walraad van Welderen

In May 1759, Jan Walraad van Welderen married Ann Whitwell in The Hague.4Essex Record Office holds a 1770 copy of their marriage settlement: D/Dby F34A. She had been a courtier of Anne of Hannover (widow of stadtholder Willem IV and George II’s eldest daughter), who had recently passed away. Ann Whitwell was also Sir John’s younger sister: he went by the surname Whitwell till 1748, when a petition to change his name from John (Griffin) Whitwell to John Griffin Griffin was passed by the House of Lords.5Journal of the House of Lords Volume 27, 1746-1752 (London, 1767-1830), pp. 251-257 (source: British History Online). Van Welderen and his family travelled to London in the Autumn of 1762, where he was appointed ambassador for the States General of the United Provinces of the Netherlands. He remained in that position till 1780, when he was called back because of the 4th Anglo-Dutch war (1780-1784). Van Welderen stayed in the Dutch Republic for the next one and a half decade, till a combination of his wife’s death and the pro-French, anti-Orangist Batavian Revolution drove him back to England in 1796. He lived at 16 Saville Row in London when he died in 1807.6See ‘Cork Street and Savile Row Area: Table of notable inhabitants on the Burlington Estate.’ Survey of London: Volumes 31 and 32, St James Westminster, Part 2. Ed. F H W Sheppard. London: London County Council, 1963. 566-572. British History Online. Web. 11 October 2020. http://www.british-history.ac.uk/survey-london/vols31-2/pt2/pp566-572.

At the very end of his life (1806) Van Welderen was elevated to the position of Land Commander of the Bailiwick of Utrecht of the Teutonic Order, a Protestant branch of the Roman Catholic Deutscher Orden.7He’d been a member of the order since at least 1766. In July 2017 Audley End had two portraits of Van Welderen on display, where he is wearing a so-called ‘Malteze cross’. Though there is more than one similarity, Van Welderen’s cross pattéé probably should be identified as the cross of this Teutonic order.8He was portrayed in 1808, after his death, as Land Commander in a range with his peers in the collections of the Duitse Orde. It was painted by Pieter Christoffel Wonder (1777-1852).
Referred to as Count Welderen or Comte de Welderen during his professional life, he is identified at Audley End as ‘John Walrond, Comte de Welderen‘, an anglicised version of his name that goes back to a history of Audley End, published in 1836.9Richard Lord Braybrooke, The history of Audley End. To which are appended notices of the town and parish  in the county of Essex (London 1836), p129. An epitaph or plaque with memorial inscriptions devoted to the Griffin-Whitwell family, once located in the now demolished St. James’s Church on Hampstead Road (London) referred to him as ‘(…) another brother-in-law of Lord Howard de Walden, the Count of Walderen, Ambassador from the States General to Great Britain (1762–1780) who married Anne Whitwell, (d. 1807)‘.10‘St. James Church, Hampstead Road’, in Survey of London: Volume 21, the Parish of St Pancras Part 3: Tottenham Court Road and Neighbourhood, ed. J R Howard Roberts and Walter H Godfrey (London, 1949), pp. 123-136. British History Online http://www.british-history.ac.uk/survey-london/vol21/pt3/p123-136.
Jan Walraad van Welderen is hardly known at home. He is credited for persuading the Mozart family, who were on their way back home from London in 1765, to make a detour via the court in The Hague.11Piet Verwijmeren, Mozart op reis. De tournee van een wonderkind, 1763-1766 (Zutphen 2005), p136-137. Alternatively see W. Lievense, De familie Mozart op bezoek in Nederland (Hilversum 1965), p12. He was a close continental source for Sir John but is not known for his personal interest in trade, gardens or plants, and therefore not a likely mediator for this transaction.

Catharin Mary de Monté

Catharin Mary de Monté was directly involved with the transport of alders from Rotterdam, so much is certain.12The spelling of her first name here is based on how she was baptized, but seems neither Dutch or English. Since her name on the bill was shortened as Cathn de Monte, it appears she didn’t use the letter ‘e’ at the end of her name herself. Use of the accent on the letter ‘e’ in their last name was inconsistent but would increase towards the end of the eighteenth century. Catharin was born in Rotterdam as the daughter of Johannes de Monté and Lucretia (Lucy) Lombe. He was born in Batavia (now Jakarta) in the Dutch East Indies, she was born into a family of silk merchants in Norwich, where the couple got married in 1743. Following Johannes and Lucy to Rotterdam was her brother Thomas, who from 1746 onwards would be clerk in their companies.13The firm operated under the names Fa. John de Monté; Fa. John de Monte & Comp; and later Firma Demonte & Van Bazel. In 1752 Thomas Lombe was granted permission by Johannes de Monté to venture out into the world. In Dutch: ‘betuigt, dat de sterke genegentheit van den voorn~ Thomas Lombe om vreemde landen te bezigtigen hem Compt [JdM] alleen heeft doen resolveren aan denselven zijne dismissie te verlenen.’ (Stadsarchief Rotterdam, Oud Notarieel Archief, inv.nr. 2817, p386, deed dated 13 april 1752). After her husband’s death in 1755, Lucy Lombe continued the business under the name Wede Monté & Van Bazel, arranging transports to and from British ports.14The Teesside area often occurs in their shipping contracts. A merchant called Dowson or Dawson, from Yarm near Stockton-on-Tees, is mentioned. Living in Rotterdam, Lucy Lombe remained attached to her native land. The Lombe family owned several properties in Norfolk and some of these passed into her hands, for example near Swanton Morley and in (Great) Yarmouth. In Rotterdam she could attend two churches that served the English community and at some stage Lucy bought herself a Holy Bible, printed in 1755.15Now kept in the Verloren family archive in Alkmaar, Westfries Archief, toegang 1535, inv.nr. 657. The same archive holds a Holy Bible dated 1772, which probably belonged to her son Johan Philip de Monté (1754-1814), inv.nr. 665.

Catharin’s contribution to the business remains unclear, but this bill indicates she played an active role. Catharin never had children, and she waited till a year after her mother’s death to marry widower Adrianus Cornelis Oudorp, at the age of 49.16On the 30th of March 1795. She died six years later, a year after this charming family portrait was made.17Painting dated in 1800 by Nicolaes Muys (1740-1808), currently in the collection of Museum Rotterdam, on loan from the Westfries Museum in Hoorn.
The family business seems to have shipped anything between ports in the wider North Sea region. From what can be gleaned from the little evidence that remains, they didn’t specialise in plants or other ‘fresh’ goods. Their papers also don’t show they owned any nurseries, or fields where alders could be grown. The De Montés probably considered these plants as just another tradable commodity, an easy sale that brought cash in their pockets.

Having identified and dismissed these two ‘continental sources’ a question comes to mind: did Sir John Griffin Griffin really need such sources for a purchase like this, or could he rely on a well established trade connection between Rotterdam and Great Yarmouth? Read more about that in part 2.

Footnotes

Footnotes
1 Jane Brown, Lancelot ‘Capability’ Brown. The Omnipotent Magician 1716-1783 (London 2011), p170.
2 J.D. Williams, Audley End. The Restoration of 1762 – 1797, Essex Record Office publications, No. 45 (Chelmsford 1966), p46, footnote 27.
3 Scan of the bill courtesy of Essex Record Office; D/DBy A33/6, Audley End estate, Household and Estate Papers 1775.
4 Essex Record Office holds a 1770 copy of their marriage settlement: D/Dby F34A.
5 Journal of the House of Lords Volume 27, 1746-1752 (London, 1767-1830), pp. 251-257 (source: British History Online).
6 See ‘Cork Street and Savile Row Area: Table of notable inhabitants on the Burlington Estate.’ Survey of London: Volumes 31 and 32, St James Westminster, Part 2. Ed. F H W Sheppard. London: London County Council, 1963. 566-572. British History Online. Web. 11 October 2020. http://www.british-history.ac.uk/survey-london/vols31-2/pt2/pp566-572.
7 He’d been a member of the order since at least 1766.
8 He was portrayed in 1808, after his death, as Land Commander in a range with his peers in the collections of the Duitse Orde. It was painted by Pieter Christoffel Wonder (1777-1852).
9 Richard Lord Braybrooke, The history of Audley End. To which are appended notices of the town and parish  in the county of Essex (London 1836), p129.
10 ‘St. James Church, Hampstead Road’, in Survey of London: Volume 21, the Parish of St Pancras Part 3: Tottenham Court Road and Neighbourhood, ed. J R Howard Roberts and Walter H Godfrey (London, 1949), pp. 123-136. British History Online http://www.british-history.ac.uk/survey-london/vol21/pt3/p123-136.
11 Piet Verwijmeren, Mozart op reis. De tournee van een wonderkind, 1763-1766 (Zutphen 2005), p136-137. Alternatively see W. Lievense, De familie Mozart op bezoek in Nederland (Hilversum 1965), p12.
12 The spelling of her first name here is based on how she was baptized, but seems neither Dutch or English. Since her name on the bill was shortened as Cathn de Monte, it appears she didn’t use the letter ‘e’ at the end of her name herself. Use of the accent on the letter ‘e’ in their last name was inconsistent but would increase towards the end of the eighteenth century.
13 The firm operated under the names Fa. John de Monté; Fa. John de Monte & Comp; and later Firma Demonte & Van Bazel. In 1752 Thomas Lombe was granted permission by Johannes de Monté to venture out into the world. In Dutch: ‘betuigt, dat de sterke genegentheit van den voorn~ Thomas Lombe om vreemde landen te bezigtigen hem Compt [JdM] alleen heeft doen resolveren aan denselven zijne dismissie te verlenen.’ (Stadsarchief Rotterdam, Oud Notarieel Archief, inv.nr. 2817, p386, deed dated 13 april 1752).
14 The Teesside area often occurs in their shipping contracts. A merchant called Dowson or Dawson, from Yarm near Stockton-on-Tees, is mentioned.
15 Now kept in the Verloren family archive in Alkmaar, Westfries Archief, toegang 1535, inv.nr. 657. The same archive holds a Holy Bible dated 1772, which probably belonged to her son Johan Philip de Monté (1754-1814), inv.nr. 665.
16 On the 30th of March 1795.
17 Painting dated in 1800 by Nicolaes Muys (1740-1808), currently in the collection of Museum Rotterdam, on loan from the Westfries Museum in Hoorn.
Summary

Een bijzin in een publicatie over Lancelot Brown, met betrekking tot zijn werk op Audley End, leidde tot een speurtocht in Rotterdamse en Britse archieven. Dit is deel één van het resultaat.

Continue reading

De tuinen van Bierens aan de Amstel

Mijn artikel uit 2019 over de aanleg van Voorland eindigt met een vermelding van de zoektocht van de eigenaren naar een nieuwe tuinman.1H. van der Eijk, ‘Geschetst en getekend; geëtst maar verdwenen. Voorland in de Watergraafsmeer’, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2018 (27), nummer 2 | Jaargang 2019 (28), nummer 1, p.168-186. De bundel is in de handel : Arinda van der Does, Jan Holwerda, Korneel Ashman (red.), Tuingeschiedenis in Nederland III – Verdwenen tuinen, Stichting Tuinhistorisch Genootschap Cascade, 2019. Gezien het feit dat het park zojuist door Michael en zijn knecht Zocher was aangelegd, moest dat bijna wel iemand zijn geweest met ervaring in landschapstuinen. Correspondentie uit november 1788 tussen het echtpaar Van Winter-Van der Poorten vertelt ons dat een van de potentiële tuinmannen Willem Routers (of Roeters) heette.2Collectie Six, Archief, CS73668; Gallery 136-150; images CS_73668_0146 en CS_73668_0147; Anna Louisa van der Poorten aan Pieter van Winter Nsz., 3 november 1788. Deze tuinman had zeven jaar in Oostzaan gewerkt, en daarvoor vier jaar als ‘ondertuinman’ aan de Amstel, bij Bierens. Het lukt voorlopig nog niet om die tuin in Oostzaan te vinden, maar de tuin van Bierens lijkt te zijn geïdentificeerd.

Oostrust en De Morgenstond

Op het moment van schrijven gaf de bestaande literatuur geen aanwijzingen over welke tuin of park het dan kon gaan. De steeds beter toegankelijke Notariële Archieven van het Stadsarchief Amsterdam leiden nu tot de vrijwel zekere identificatie van het buiten van Bierens (waar onze tuinman dan tussen circa 1777 en 1781 moet hebben gewerkt).
Anthony Jacob Bierens was eigenaar van de naast elkaar aan de Amstel gelegen hofsteden Oostrust en De Morgenstond, een aardig eind buiten de stad ten oosten van Amstelveen en ten noorden van Ouderkerk aan de Amstel.3Zie beide buitens uitgelicht in rood op het detail uit Pieter Meyer’s Nieuwe Kaart van den Amstel Stroom uit 1755. De Diemer- of Watergraafsmeer, waar Voorland lag, was hemelsbreed niet eens zo ver weg. Over beide buitens is in deze periode weinig bekend, maar Bierens kocht De Morgenstond in 1765 van Hendrik Rietveld en zou het in 1789 hebben verkocht.4Zie voor de aankoop: SAA, Notariële Archieven, archiefnummer 5075, aktenummer 324995. De verkoop wordt vermeld in Christian Bertram, Noord-Hollands Arcadia. Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland, Alphen aan den Rijn 2005, p203-205. Wanneer Anthony Jacob Bierens de hofstede Oostrust kocht is nog onbekend, maar hij was in 1771 in ieder geval eigenaar: Dirk Willink, ongetwijfeld familie van Bierens’ echtgenote Susanna Hasina Willink, schreef in dat jaar een lovend hofdicht op Oostrust ter gelegenheid van hun 25-jarig huwelijk.5Het hofdicht wordt bewaard in de collectie ‘gelegenheidsuitgaven’ van de bibliotheek van het Stadsarchief Amsterdam.

Willem Roeters en Nicolaas Sierach

Anna Louisa van der Poorten schreef aan haar man dat de tuinman die zij gesproken had was getrouwd met een voormalige keukenmeid van Bierens. Daarnaast had hij twee kinderen, een van zes en een van vier jaar oud. Die keukenmeid moet dan Johanna de Wit zijn geweest, die in 1782 in Amsterdam trouwde met Willem Roeters.6SAA, Ondertrouwregister, archiefnummer 5001, inventarisnummer 626, blad p.574. Roeters was afkomstig uit Osnabrück, en woonde op dat moment (zoals te verwachten) in Oostzaan. De Wit kwam oorspronkelijk uit Groningen. Zij lieten in 1783 en 1784 achtereenvolgens een dochter en zoon dopen in Amsterdam.
We weten ook wie zijn baas was op Oostrust. Het toeval wil dat de tuinman van Oostrust in 1772 met zijn vrouw naar de notaris stapte om hun testament te laten opmaken: Nicolaas Sierach en Clara Maria Berum.7SAA, Notariële Archieven, archiefnummer 5075, aktenummer 67665. Hij is ‘Thuinman’, beiden ‘wonende op de Hofstede Oostrust, aan de Rivier de Amstel’. Zij tekende met een kruis en haar naam wordt in andere akten op de meest uiteenlopende manieren geschreven. Helemaal zeker is het niet, maar het lijkt erop dat de tuinman, die dit testament ondertekende als Claas Sierach, op Oostrust bleef werken. In 1789, zijn vrouw was inmiddels blijkbaar overleden, maakte ‘Klaas Sijrach’ een nieuw testament op, waarin hij zijn identiteit liet bevestigen door twee personen die bij Anthony Jacob Bierens in dienst waren.8Dit waren Fredrik (‘Freedrik’) Heuslij en Willem Sprenger, ‘beiden wonende binnen deze stad [Amsterdam] in dienst van den Weledelen Heer Anthony Jacob Bierens’. Sierachs enige erfgenamen waren een nicht (oorspronkelijk uit Osnabrück) en twee neven (SAA, Notariële Archieven, archiefnummer 5075, aktenummer 12495). Een van hen, Casper Font, zou in 1790 zijn zoon de doopnamen Nicolaas Sierach geven. Sierach, zelf waarschijnlijk ook een Duitser, was in 1783 aanwezig (als ‘Claas Sirach’) bij de doop van het eerste kind van zijn voormalige ondertuinman en de voormalige keukenmeid van zijn baas.9SAA, DTB Dopen, archiefnummer 5001, inventarisnummer 266, blad p.75(folio 51), nr.7, aktenummer DTB 266.

Oranjehuis ‘als een halvemaan’

Over de ontwikkelingen op Oostrust na 1771 is veel te weinig bekend, maar grootschalige veranderingen lijken er niet te hebben plaatsgevonden. De kadastrale minuutplan uit 1818 geeft een tuinaanleg weer die waarschijnlijk, afgezien van de iets minder rechtlijnige oevers van de waterpartijen, nog steeds met het hofdicht in de hand te verkennen was.10Kadastrale Minuutplan gemeente Nieuwer-Amstel, Sectie I, Middelpolder Oostzijde, Blad 1. De zinsnede ‘daar zich ‘t Oranjehuis toont als een halvemaan’ was bijna een halve eeuw later nog steeds van toepassing, terwijl men zich ook nog steeds kon voorstellen dat in de nabijgelegen kom ‘het waterpluimgediert de vedren pluist en net en vrolyk duikt en tiert’.11De enorme koepel die ooit het noordelijker gelegen De Morgenstond sierde, is verdwenen, van de aanleg lijkt nog wel een ‘grand canal’-achtige vijver te resteren.

Oostrust had ongetwijfeld een fraaie aanleg, met zijn schaduwrijk slingerbos en heesters, maar of deze de aanwezige tuinlieden voldoende ervaring kon bieden om vervolgens in een gloednieuw landschappelijk park aan de slag te gaan, is de vraag. Twee tuinen, twee tuinlieden en een hofdicht zijn gevonden; maar de speurtocht gaat verder.

Footnotes

Footnotes
1 H. van der Eijk, ‘Geschetst en getekend; geëtst maar verdwenen. Voorland in de Watergraafsmeer’, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2018 (27), nummer 2 | Jaargang 2019 (28), nummer 1, p.168-186. De bundel is in de handel : Arinda van der Does, Jan Holwerda, Korneel Ashman (red.), Tuingeschiedenis in Nederland III – Verdwenen tuinen, Stichting Tuinhistorisch Genootschap Cascade, 2019.
2 Collectie Six, Archief, CS73668; Gallery 136-150; images CS_73668_0146 en CS_73668_0147; Anna Louisa van der Poorten aan Pieter van Winter Nsz., 3 november 1788.
3 Zie beide buitens uitgelicht in rood op het detail uit Pieter Meyer’s Nieuwe Kaart van den Amstel Stroom uit 1755. De Diemer- of Watergraafsmeer, waar Voorland lag, was hemelsbreed niet eens zo ver weg.
4 Zie voor de aankoop: SAA, Notariële Archieven, archiefnummer 5075, aktenummer 324995. De verkoop wordt vermeld in Christian Bertram, Noord-Hollands Arcadia. Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland, Alphen aan den Rijn 2005, p203-205.
5 Het hofdicht wordt bewaard in de collectie ‘gelegenheidsuitgaven’ van de bibliotheek van het Stadsarchief Amsterdam.
6 SAA, Ondertrouwregister, archiefnummer 5001, inventarisnummer 626, blad p.574.
7 SAA, Notariële Archieven, archiefnummer 5075, aktenummer 67665. Hij is ‘Thuinman’, beiden ‘wonende op de Hofstede Oostrust, aan de Rivier de Amstel’. Zij tekende met een kruis en haar naam wordt in andere akten op de meest uiteenlopende manieren geschreven.
8 Dit waren Fredrik (‘Freedrik’) Heuslij en Willem Sprenger, ‘beiden wonende binnen deze stad [Amsterdam] in dienst van den Weledelen Heer Anthony Jacob Bierens’. Sierachs enige erfgenamen waren een nicht (oorspronkelijk uit Osnabrück) en twee neven (SAA, Notariële Archieven, archiefnummer 5075, aktenummer 12495). Een van hen, Casper Font, zou in 1790 zijn zoon de doopnamen Nicolaas Sierach geven.
9 SAA, DTB Dopen, archiefnummer 5001, inventarisnummer 266, blad p.75(folio 51), nr.7, aktenummer DTB 266.
10 Kadastrale Minuutplan gemeente Nieuwer-Amstel, Sectie I, Middelpolder Oostzijde, Blad 1.
11 De enorme koepel die ooit het noordelijker gelegen De Morgenstond sierde, is verdwenen, van de aanleg lijkt nog wel een ‘grand canal’-achtige vijver te resteren.
Summary

Filling in some blanks: the couple owning a garden I wrote about, was looking for a new gardener in 1788. For Willem Roeters, one of the candidates, information about his previous experience pointed towards two now virtually unknown gardens. The ever increasing indexes of the Amsterdam Municipal Archives helped identify one of these gardens (or rather: two adjacent ones from one owner), a garden poem and even its head gardener. But it doesn’t seem to have been a garden where Roeters could have learned the craft of modern gardening. There still is one garden left to identify, though.

Continue reading

Het temmen van Woestduin

‘Wat was het mooi geweest als die Wageningers in de jaren tachtig het archief van de familie Ten Hove hadden bezocht.’ Deze gedachte bekroop me terwijl ik verleden jaar de kasboeken van David ten Hove doornam. Hij was onder meer eigenaar van de hofstede Woestduin bij Vogelenzang.1Hij erfde in 1756 de buitenplaats Rhijnauwen bij Utrecht van zijn vader, Woestduin in 1763/4 via zijn moeder en hij erfde De Nes, of Nesserak (destijds een buitenplaats op een eiland in de rivier de Vecht, ook wel Realeneiland genoemd) in 1768 uit de nalatenschap van de moeder van zijn eerste vrouw. Er zijn geen aanwijzingen dat Snoek voor Ten Hove werk op Rhijnauwen heeft verricht. Snoek werkte wel op De Nes, dat door Ten Hove werd opgeknapt ten behoeve van zijn dochter. Woestduin is een nog steeds bestaande buitenplaats waarvan het grondgebied nu in eigendom is van enkele particulieren en Landschap Noord-Holland.2Landschap Noord-Holland lijkt hun deel van Woestduin nu samengetrokken te hebben met de buurman, buitenplaats Leyduin, en het gebied als een geheel te beschouwen. Vinkenduin completeert het drietal buitenplaatsen dat nu onder de noemer Leyduin wordt gerangschikt. Tot mijn verbazing was blijkbaar nog niemand op het idee gekomen om Ten Hove’s kasboeken te gebruiken om meer te weten te komen over de aanleg van Woestduin. De toekomstvisie van betreffende Wageningers haalt verder echter een behoorlijk compleet bronnenoverzicht aan en ook inhoudelijk bevat het weinig missers.3Anneke Coops, Monique Hootsmans en Jeroen Vandeursen, Leyduin, Vinkenduin, Woestduin: een visie op de toekomstige ontwikkeling van drie buitenplaatsen in Zuid-Kennemerland, Wageningen 1985. Uit de inventaris van het archief van de familie Ten Hove wordt bovendien niet duidelijk of men destijds van het bestaan ervan op de hoogte kon zijn geweest.4Nationaal Archief, Inventaris van het archief van de familie Ten Hove (1589-1791), Den Haag (z.j.), p10. Dus schreef ik nu maar een artikel over dit grote park in de Kennemerduinen.5Henk van der Eijk, ‘Het park van Woestduin, een achttiende-eeuwse creatie van Adriaan Snoek en Hendrik Horsman’, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie 28 (2019), nummer 2, p37-55. In mijn artikel noem ik Monique Hootsmans overigens foutief Houtmans, excuses daarvoor. Ik zou graag autocorrect de schuld willen geven (en dat doe ik dan ook).

Adriaan Snoek en Woestduin

Landmeter en tuinontwerper Adriaan Snoek en het park van Woestduin zijn in de tuinhistorische literatuur al bijna een halve eeuw met elkaar verbonden middels een bewaard gebleven ontwerp van Snoek uit 1766. Dat ontwerp is nooit uitgevoerd. Om die reden was het lang de vraag of Snoek wel op goede gronden met de aanleg van het park in verband kon worden gebracht. Had men het archief van David ten Hove eerder doorgenomen, was dat niet zo lang een vraag gebleven.

We denken dat bovenstaand ontwerp uit 1766 niet is uitgevoerd omdat het vrijwel geen overeenkomsten vertoont met een circa 25 jaar later gemaakte plattegrond van Woestduin. Waarschijnlijk klopt dat ook. Maar uit mijn onderzoek blijkt dat Snoek al sinds 1754 betrokken was bij diverse uitbreidingen van het terrein naast de oorspronkelijke buitenplaats, die zouden leiden tot het grondgebied dat op het ontwerp zichtbaar is. Snoek was hier tot 1765 werkzaam in zijn hoedanigheid als landmeter: het uitzetten van de nieuwe grenzen en het bepalen van de oppervlakte.

Na het terzijde geschoven ontwerp werd Snoek in 1768 betaald voor heel concreet werk: ‘het maken van een kom in het duin’. Nevenstaande ontwerptekening kan aan Snoek worden toegeschreven. Het ten zuiden van de kom gelegen uitzichtpunt, met de twee lange opgangen, hoorde waarschijnlijk bij deze zelfde opdracht. Ook het verder vlakke terrein in de omgeving van dit uitzichtpunt kan aan Snoek worden toegeschreven: hij werd immers betaald om het zuidelijke deel van het terrein te ‘planeeren’. Snoek kreeg in vier termijnen 3050 gulden voor zijn rol in de aanleg.6Volgens de conversietool van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) zou dat omgerekend naar 2016 ruim ƒ68,000,- zijn geweest, of € 30.980,74.

De kom van Snoek is wel terug te vinden op de circa 1790 gemaakte plattegrond van Woestduin. Ondanks de aanleg in 1901 van een paardenrenbaan, is een groot deel van de kom nog steeds zichtbaar in het terrein. De afbeelding links is een weergave van een detail van de kaart van Woestduin uit circa 1790, waar een laag van de huidige situatie op basis van LIDAR-gegevens van de AHN3 (Actueel Hoogtebestand Nederland) overheen is geprojecteerd. De kom van Adriaan Snoek is zichtbaar in blauw, de verhoogd aangelegde renbaan is de lichtgroene band die van linksboven naar rechtsonder door de kom snijdt. De in rood weergegeven heuvel met drie opgangen staat op geen enkel bekend ontwerp van Snoek weergegeven. Hij werd op een gegeven moment wel betaald voor de aanleg van een ‘terras’, maar of dit heuveltje daarmee bedoeld kan zijn, is de vraag.

Hendrik Horsman, de grote onbekende

Naast Snoek verdiende ene Hendrik Horsman flink aan Woestduin, hij kreeg zelfs 3500 gulden in deze periode.7In 2016 zou dat omgerekend ruim ƒ78.500,- zijn geweest, of € 35.621,79. Dit gebeurde in 1766, nadat Snoek in 1765 voor de noordwestelijke uitbreiding van het terrein had getekend, maar vóór zijn ontwerp van de kom. Horsman werd betaald voor het leveren van plantmateriaal, maar vooral voor het aanleggen van de noordelijke laan. Deze verving de oude, bestaande routes door de duinen, reden waarom Ten Hove bedragen schonk aan de armen van zowel Vogelenzang als van Overveen, gemeenschappen die door de omlegging werden geraakt. De thans zeer onregelmatige laan is een vrijwel ongebruikte route in het landschap van drie aaneengesloten landgoederen. In hun toekomstvisie uit 1985 kenden Coops en Hootsmans juist een belangrijke rol toe aan deze laan, door hen als een van de verbindende routes door het gebied aangemerkt.8Zie Coops (op.cit.), resp. een losse kaart in Deel III, Bijlage 8, Kaartbijlagen en in Deel I de Plantoelichting, waarin deze laan ‘een belangrijk onderdeel van de hoofdstruktuur’ wordt genoemd (p110). Ik vind dat nog steeds een goed idee, hoewel de verlegging van de looproute naar deze laan wel voor iets meer verstoring in het naastgelegen gebied zou zorgen. Dat zijn afwegingen die Landschap Noord-Holland moet meenemen in hun beleid en inrichting van het gebied. In ieder geval verdient de laan als historisch element en restant van de oorspronkelijke aanleg van het park duidelijk meer aandacht.

Over Hendrik Horsman zelf bestaan nog veel onduidelijkheden. Naast plantenleverancier en laanmaker lijkt hij Ten Hove ook regelmatig diens ‘Actens der Jagt’ te hebben bezorgd. Na 1778 kwam hij in de kasboeken niet meer voor, wat een direct gevolg lijkt te zijn geweest van zijn overlijden. In december 1778 was de Ridderschap van Holland op zoek naar een opvolger voor Hendrik Horsman als bode ‘van de Abdijen van Rijnsburg en Leeuwenhorst in Westland en Delfland’.9Horsman was per 1 januari 1740 door de Ridderschap als bode aangesteld en werd op 25 november 1778 als kinderloze 70-jarige begraven in de Grote Kerk in Den Haag. Horsman had de taken behorende bij deze functie al vroeg overgedragen aan een plaatsvervanger, en lijkt zich vooral te hebben beziggehouden met ontginningen van duingronden en onderzoeken van waterstaatkundige aard. Vooral zijn werk uit 1773 betreffende ontginningen in de Grafellijkheidsduinen bij Den Haag kreeg bekendheid: het werd na zijn dood met instemming aangehaald door Adriaan Pieter Twent, in diens verhandeling over ontginning van de duinen op Raaphorst.10In 1800 schreef A.P. Twent over het (be)planten van duingronden in/op Raaphorst. Hij vond pas na het schrijven daarvan het stuk van Horsman, dat hij dermate goede adviezen vond bevatten, dat hij het achter zijn eigen stuk mee heeft laten drukken: ‘Concept door Hendrik Horsman, om in Graaflijkheidszeeduinen eenige bekwaame plaatsen aanteleggen tot Koornland en Houtgewas’ (p97 en verder). Aangezien de grond waarop het park van Woestduin was aangelegd – voor Ten Hove ze in erfpacht nam – ook tot de Grafellijkheidsduinen behoorde, moet de betrokkenheid van Horsman waarschijnlijk vooral in dat licht worden bezien: het temmen van de woeste duinen.

Footnotes

Footnotes
1 Hij erfde in 1756 de buitenplaats Rhijnauwen bij Utrecht van zijn vader, Woestduin in 1763/4 via zijn moeder en hij erfde De Nes, of Nesserak (destijds een buitenplaats op een eiland in de rivier de Vecht, ook wel Realeneiland genoemd) in 1768 uit de nalatenschap van de moeder van zijn eerste vrouw. Er zijn geen aanwijzingen dat Snoek voor Ten Hove werk op Rhijnauwen heeft verricht. Snoek werkte wel op De Nes, dat door Ten Hove werd opgeknapt ten behoeve van zijn dochter.
2 Landschap Noord-Holland lijkt hun deel van Woestduin nu samengetrokken te hebben met de buurman, buitenplaats Leyduin, en het gebied als een geheel te beschouwen. Vinkenduin completeert het drietal buitenplaatsen dat nu onder de noemer Leyduin wordt gerangschikt.
3 Anneke Coops, Monique Hootsmans en Jeroen Vandeursen, Leyduin, Vinkenduin, Woestduin: een visie op de toekomstige ontwikkeling van drie buitenplaatsen in Zuid-Kennemerland, Wageningen 1985.
4 Nationaal Archief, Inventaris van het archief van de familie Ten Hove (1589-1791), Den Haag (z.j.), p10.
5 Henk van der Eijk, ‘Het park van Woestduin, een achttiende-eeuwse creatie van Adriaan Snoek en Hendrik Horsman’, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie 28 (2019), nummer 2, p37-55. In mijn artikel noem ik Monique Hootsmans overigens foutief Houtmans, excuses daarvoor. Ik zou graag autocorrect de schuld willen geven (en dat doe ik dan ook).
6 Volgens de conversietool van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) zou dat omgerekend naar 2016 ruim ƒ68,000,- zijn geweest, of € 30.980,74.
7 In 2016 zou dat omgerekend ruim ƒ78.500,- zijn geweest, of € 35.621,79.
8 Zie Coops (op.cit.), resp. een losse kaart in Deel III, Bijlage 8, Kaartbijlagen en in Deel I de Plantoelichting, waarin deze laan ‘een belangrijk onderdeel van de hoofdstruktuur’ wordt genoemd (p110).
9 Horsman was per 1 januari 1740 door de Ridderschap als bode aangesteld en werd op 25 november 1778 als kinderloze 70-jarige begraven in de Grote Kerk in Den Haag.
10 In 1800 schreef A.P. Twent over het (be)planten van duingronden in/op Raaphorst. Hij vond pas na het schrijven daarvan het stuk van Horsman, dat hij dermate goede adviezen vond bevatten, dat hij het achter zijn eigen stuk mee heeft laten drukken: ‘Concept door Hendrik Horsman, om in Graaflijkheidszeeduinen eenige bekwaame plaatsen aanteleggen tot Koornland en Houtgewas’ (p97 en verder).
Summary

Consensus has always been that a 1766 design for Woestduin by Adriaan Snoek was never realised. While that is probably true, new research into the owner’s financial records shows considerable involvement of Snoek in the layout of this park. As a surveyor, Snoek played an important role for two consecutive owners when they expanded the park to its current size. His name can also be attached to specific parts of the layout. Some of his work is still visible today, even after the creation of a racecourse (for horses) on this site in the early twentieth century.

Continue reading

Een buurman als influencer?

Terwijl ik in 2016 schreef aan mijn artikel over Adriaan Snoek op Westerhout,1Henk van der Eijk, ‘Westerhout in Haarlem – zes maanden werk voor Adriaan Snoek’, in: Arinda van der Does en Jan Holwerda (red.), Tuingeschiedenis in Nederland II: Denken en Doen in de Nederlandse tuinkunst 1500-2000 (s.l. 2016), p105-114 (Uitgeverij Tuinhistorisch Genootschap Cascade). hoorde ik al over de aanstaande publicatie van een achttiende-eeuws verslag van een reis van enkele Zeeuwse heren naar Engeland.2Ineke Storm van Leeuwen-van der Horst, Reislustige Zeeuwse regenten. De reis van Isaac en Paul Hurgronje, Paulus Ribaut en Johan Steengracht naar Londen in 1769, Hilversum 2017 (Uitgeverij Verloren). Pas onlangs kocht ik dit boek, en al vrij snel vond ik iets opvallends.

Snoek ontwierp in de herfst van 1775 een geheel nieuwe tuin voor de buitenplaats van Jan Jacob Brants, Westerhout, op de grens van Haarlem en Heemstede. Onderdeel van deze nieuwe aanleg was de uitbreiding van wat Snoek het Engels bossie noemde, in november 1775.3Van der Eijk, op.cit., p109. Uit het kasboek van Brants bleek, dat die oorspronkelijke landschappelijke aanleg ongeveer een jaar eerder moet zijn gecompleteerd: in januari 1775 werd de bekende kweker Jacobus Gans namelijk betaald voor het leveren van dive boompjes in ‘t Eng. bosje.4Van der Eijk, op.cit., p108, n16.

Westerhout en Spruytenbosch ten zuiden van de Meester Lotte Laan, ten oosten van de Wagenweg (in blauwgroen), circa 1818 (klik voor een grote versie).

De broers Isaac en Paul Hurgronje ondernamen in 1769 samen met Paulus Ribaut en Johan Steengracht een reis naar Londen en Zuid-Engeland. Zij bezochten onder meer Painshill, Hampton Court, Stowe en Wilton House. Een jaar eerder was Paul Hurgronje bij de Admiraliteit van Amsterdam benoemd tot vertegenwoordiger van de Admiraliteit van Zeeland.5Storm van Leeuwen-van der Horst, op.cit., p21. Hij verhuisde naar Amsterdam en begin 1774 trouwde hij daar met Jacoba Berewout (1737-1787).6Hun ondertrouw werd aldaar vastgelegd op 31 januari 1774. Ruim een jaar later, op 15 april 1775, kochten zij de Heemsteedse buitenplaats Spruytenbosch.7Storm van Leeuwen-van der Horst, op.cit., p24. Deze grensde aan Westerhout, de buitenplaats die Jan Jacob Brants in 1772 na het overlijden van zijn schoonvader had geërfd.8De afbeelding toont een detail van het Kadastraal minuutplan Heemstede, sectie A (genaamd Schouwbroeker), blad 01. Opmeting door landmeter F.J. Nautz, volgens het Noord-Hollands Archief in 1818. Zie over Spruytenbosch en een kaart uit 1791 waarop beide buitenplaatsen staan vermeld: Igor Wladimiroff, Hollandse Datscha’s. Hollandse en Utrechtse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden op Rusland, circa 1600-1800, Heemstede 2019, p174-177 (Kantoor Verschoor).
Let wel: de voetnootnummering klopt hier niet helemaal. Zie p222, waar voetnoot 345 bij het hoofdstuk Spruytenbosch is ondergebracht, terwijl dit nummer in de tekst in het hoofdstuk Welgelegen voorkomt (p178).

Brants en zijn vrouw Anna Maria de Neufville (1742-1782) waren al direct na de overname van Westerhout begonnen met het maken van veranderingen in de aanleg. Het echtpaar is waarschijnlijk zelf op het idee gekomen om een (kleine) landschappelijke tuin aan te leggen. Voor inspiratie hoefden zij alleen maar iets naar het zuiden te reizen om de aanleg van Bosch en Hoven te bekijken, en dat was niet de enige optie in de omgeving. Maar een directe zuiderbuur die dergelijke tuinen en parken in Engeland met eigen ogen heeft gezien – is het denkbaar dat zij daarmee niet over de invulling van hun tuinaanleg hebben gesproken?

Ten tijde van de eerste aanleg van het Engels bosje waren Hurgronje en Brants nog geen buren, maar tijdens de uitbreiding ervan een jaar later wel. Heeft Hurgronje al een klein half jaar na de aankoop van Spruytenbosch aanwijzingen kunnen geven voor het ontwerp van dit deel van de tuin van Westerhout? Of eventueel later, toen het deel van Snoek’s ontwerp dat aan Spruytenbosch grensde, al in 1778/79 door Johannes Montsche werd omgevormd tot een zogenoemde Engelse Boomgaard (door diezelfde Montsche in 1781 overigens alweer aangepast)?9Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael’, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24, met name p11-12.

Footnotes

Footnotes
1 Henk van der Eijk, ‘Westerhout in Haarlem – zes maanden werk voor Adriaan Snoek’, in: Arinda van der Does en Jan Holwerda (red.), Tuingeschiedenis in Nederland II: Denken en Doen in de Nederlandse tuinkunst 1500-2000 (s.l. 2016), p105-114 (Uitgeverij Tuinhistorisch Genootschap Cascade).
2 Ineke Storm van Leeuwen-van der Horst, Reislustige Zeeuwse regenten. De reis van Isaac en Paul Hurgronje, Paulus Ribaut en Johan Steengracht naar Londen in 1769, Hilversum 2017 (Uitgeverij Verloren).
3 Van der Eijk, op.cit., p109.
4 Van der Eijk, op.cit., p108, n16.
5 Storm van Leeuwen-van der Horst, op.cit., p21.
6 Hun ondertrouw werd aldaar vastgelegd op 31 januari 1774.
7 Storm van Leeuwen-van der Horst, op.cit., p24.
8 De afbeelding toont een detail van het Kadastraal minuutplan Heemstede, sectie A (genaamd Schouwbroeker), blad 01. Opmeting door landmeter F.J. Nautz, volgens het Noord-Hollands Archief in 1818. Zie over Spruytenbosch en een kaart uit 1791 waarop beide buitenplaatsen staan vermeld: Igor Wladimiroff, Hollandse Datscha’s. Hollandse en Utrechtse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden op Rusland, circa 1600-1800, Heemstede 2019, p174-177 (Kantoor Verschoor).
Let wel: de voetnootnummering klopt hier niet helemaal. Zie p222, waar voetnoot 345 bij het hoofdstuk Spruytenbosch is ondergebracht, terwijl dit nummer in de tekst in het hoofdstuk Welgelegen voorkomt (p178).
9 Henk van der Eijk, ‘Westerhout na Adriaan Snoek: Montsche en Michael’, in: Cascade bulletin voor tuinhistorie, Jaargang 2017 (26), nr. 1, p9-24, met name p11-12.
Summary

The publication of a richly illustrated travel journal, a trip through Southern England and to London undertaken by four Dutchmen in 1769, leads to new ideas about a garden in the Netherlands. Paul Hurgronje, one of the 1769 travellers, went on to buy an estate in Heemstede in 1775 (Spruytenbosch). I have written extensively about the garden layout of Westerhout, bordering to the north of Spruytenbosch, in these years. And I am now left wondering whether Hurgronje’s direct knowledge of English gardens and parks may have influenced the landscape style layout of Westerhout, his direct neighbours?

Continue reading